Het woord

Laatst viel er opeens een woord in verband met mijn werk.
Ik had een voorstel gestuurd naar een groot festival in Nederland en in het antwoord stond het genoemd. Er werd nog net niet gezegd dat mijn werk ‘het was’, maar laten we zeggen, het woord viel letterlijk.
Het woord was culturele toe-eigening.
Er dook een enorm groot aantal vragen bij me op:
Wat had ik mij precies toegeëigend dat blijkbaar niet ‘rechtmatig’ van mij was?En wie bepaalt er dan wat wel rechtmatig ‘van mij’ is?
Werd ik nu gecategoriseerd in een bepaalde groep die mijn cultuur is/zou moeten zijn? Heb ik überhaupt een cultuur “waar ik toe behoor” ?

Het hele project Ferengi is juist bedoeld om mij en iedere drager van een alles verhullend kostuum los te maken van zijn of haar context of geschiedenis, en een heel ander iets te zijn waar nog geen categorie voor is. Maar in de ogen van iemand (die het woord had gebruikt) riep dit project ideeën op over culturele toe-eigening. Ik zocht het woord op. Er stond een redelijk summier stukje tekst op Wikipedia met als voorbeeld de hoofdtooi van een indiaan bij een carnavalsfeestje.
Hmmm, daar kon ik niet zo veel mee.
Het woord toe-eigening impliceert dat er zoiets bestaat als cultureel bezit. 
En bezit kun je stelen omdat (de meeste) mensen niet de gewoonte hebben om bezit te delen. Maar is cultuur niet juist iets om wél te delen? Cultuur fuctioneert toch helemaal niet als je het voor jezelf houdt?

Maar veel meer nog: er was iemand die een aanname deed over wat of wie ik was (ik had geen foto van mezelf meegestuurd) en vervolgens vond dat, passend bij mijn kleur, leeftijd of sekse, er een bepaald cultureel speelveldje voor mij is neergelegd dat ik mag vertegenwoordigen. En ik vraag mij af, wat is mijn culturele speelveldje dat de woordzegger voor ogen had? 
Ik bedoel, hebben we het over pannenkoeken, molentjes en tulpen? 
Wat mag ik in de woordzeggers ogen representeren? En hoe kan ik dit in overeenstemming brengen met mijn eigen waarden? Is het afbakenen van mijn speelveld waarin ik me mag bewegen en het mij toewijzen van bepaalde dingen, en mij verwijten dat ik anderen dingen afneem die niet van mij zijn, niet juist precies dat wat de woordgebruiker niet wil dat haar/hem geschiedt?
En is het niet een vorm van polariseren en buitensluiten? 
Mij gaf het mij in elk geval onmiddellijk het gevoel dat we tegenover elkaar staan, in plaats van dat we iets delen.
Nicolas Bourriaud zegt dat etniciteit niet hetzelfde is als afkomst, en hij bepleit dat cultuur moet worden gedeeld, verspild, en dat er royaal en vrijgevig mee om moet worden gegaan als wij daadwerkelijk diversiteit willen bereiken.
En ik merk dat ik het met hem eens ben.
Ik kan niet alles maken. En ik ben blij dat zoveel mensen ook hun dingen maken, en als ik dan mijn ding maak, dan kunnen we samen dat hele palet maken van alles dat gemaakt wil worden.

Het binnerlijk en het buiterlijk

Ons eerste kledingstuk is onze huid. Het lichaam waar we in zitten. We kunnen niet kiezen voor een kleur of een vorm.
Je huid, je lichaam, je eerste pak bevat al zoveel informatie en draagt al zoveel geschiedenis met zich mee, en dat is van invloed op je identiteit nog voordat je een kledingstuk hebt aangetrokken.

(Work in progress: Het Binnerlijk, een binnenstebuiten kostuum bestaande uit organen van textiel)

Daarna volgen de andere lagen waarmee je die identiteit kan sturen. Je hebt als mens ook altijd een context bij je. Die context zou je ook kunnen zien als een kledingstuk, een verlengstuk van je lichaam
 
Als ik op reis ben, denk ik na over wat mij een vreemde maakt als ik ergens anders ben, waarom de regels voor mij plotseling anders zijn, of niet van toepassing. Het kan vrijheid geven. Maar soms ook een te strak kader.
Bijvoorbeeld als je ergens al drie maanden bent en de mensen roepen nog steeds “Welkom in mijn land!”, dan voel je je plotseling ietsje minder welkom, en vraag je je af wanneer je één van hen mag worden.”
 
In Ethiopië begon ik mij af te vragen hoe ik mijn eigen context kon aantrekken. Als een kledingstuk. Kon ik er misschien voor zorgen dat de mensen geen referentie meer hadden en geen aanknopingspunt om mij ergens mee te vergelijken. Hoe zullen ze dan de vreemdeling benaderen?
 
Ik maakte een pak van bananenblad, bamboe en gras, dat helemaal over mij heen kon zodat niets van mijn eigen ik nog te zien was.
Daarmee liep ik over straat. In het begin voelde het veilig binnen in het pak.
Niemand zag me. Niemand wist wat of wie ik was. Ik hoefde niet te glimlachen of te antwoorden. Maar op een zeker moment begon ik me eenzaam te voelen. De mensen maakten heel veel contact met mij, maar ik was het niet echt. Ik kon hen niet zien en zij mij niet, tenminste niet echt. Ze maakten contact met mijn buitenkant. Ik merkte dat ik mezelf wilde onthullen om écht contact maken, en dat ik verschillende onderdelen van mijn vermeende identiteit ook wílde hebben.
 
Maar ik merkte ook, doordat dat ik afgesloten raakte van de mensen, dat ik eigenlijk niets van mezelf liet zien. Ik was het niet die de performance deed, ik was niet degene die op ‘het podium’ stond. Het was het publiek dat op mij reageerde die de echte performance deed.
Zij begonnen zichzelf te onthullen door mijn verhulling.
Sommige mensen sloegen een kruis, anderen vonden het pak heel erg mooi en wilden eraan voelen. Sommige mensen dachten dat het een vergeten Ethiopische traditie was. Sommige mensen werden er blij van, en andere merkten op hoeveel brood je wel niet van al dat bananenblad had kunnen maken.
Het kostuum onthulde de angst, het plezier, de nieuwsgierigheid, de praktische aard, het onbegrip, en het gevoel van schoonheid in de mensen zelf.
Misschien als mensen maar weinig herkennen om aan te refereren dat ze direct hun eigen individuele context voor iets scheppen. Dat zegt dan meer over henzelf dan over die ander.
 
Sindsdien heb ik meer kostuums gemaakt, waarvan er drie op dit moment worden tentoongesteld in Museum Villa Mondriaan. De kostuums zijn meer dan alleen een schil, ze zijn een verkenning van mogelijke identiteiten. Welk deel is toeval, welk deel wordt toegewezen en welk deel is een persoonlijke verworvenheid? Identiteiten bevinden zich in een symbolische tijd en ruimte in een denkbeeldige geografie. Ze zijn fictief als het ware. Verzonnen door een groep, een hele samenleving of een politiek idee. Een vreemdeling aantrekken is een transformerende activiteit. Hoewel je zelf bekeken wordt, begluur je intussen je publiek.

 

SPULLENSPULLENSPULLENSPULLENSPULLEN

Am I Human ?
of ben ik een strontkever?

Ik was twee boeken aan het lezen.
Het ene ging over gedrag en het ander ging over design.
In het eerste boek las ik hoe Frans de Waal een wedstrijd tussen menselijke gedragspsychologen en Ethologen omschreef.
De psychologen waren almaar bezig de mens ten opzichte van alle andere soorten die onze planeet bevolken, in een uitzonderingspositie te zetten.
We onderscheiden ons van dieren (of lees: we zijn beter dan dieren) omdat….
We bewustzijn hebben en dieren niet, omdat we gereedschap gebruiken en dieren niet, omdat we plannen en organiseren, omdat we cultuur hebben en religie en oorlog en ga zo maar door.
En bij elke bewering stond er dan een legertje aan ethologen klaar om aan te tonen dat die bewering onjuist is.
En daarbij konden ze eigenlijk al het boven genoemde ook succesvol ook bij dieren aantonen.

In het boekje ‘Are we human? ‘ wat over design gaat, staat simpelweg dit;
Wat mensen onderscheidt van dieren is dat ze een onafgebroken stroom aan spullen ontwerpen en produceren.
Met al dat ontwerp, herontwerpen ze tenslotte ook hun eigen gedrag en dat maakt mensen de enige soort die met al het benodigde ontwerp dat bedacht is ten behoeve van hun vergemakkelijkte overleving, tenslotte diezelfde overleving steeds kanslozer maakt.
Met andere woorden de mens ontwerpt haar eigen ondergang en staat er met een vreemd mengsel van trots en afschuw naar te kijken.

Oh jee dacht ik, dat is waar, iedereen kan dit elke dag om zich heen zien, daar hoef je geen etholoog of psycholoog voor te zijn. Iedereen kan zien hoe we de planeet hebben bekleed met een tapijt van asfalt en gebouwen en hoe we totaal vergeten zijn om zoals de meeste dieren doen, gewoon gebruik te maken van wat voor handen is en niet méér te pakken dan we nodig hebben.

Hoe verhoud ik me hiertoe als kunstenaar?
Ik ben een nestbevuiler misschien wel erger dan de meeste anderen!
Ik bij uitstek ben aldoor bezig mijn gedachten in een fysieke vorm te verwezenlijken en uit mijn hoofd ontspruiten gedachten gemaakt van hout, en touw en plastic en spullen en verf, objecten van een aanzienlijk formaat!
Die spullen, in hun specifieke samenstelling, hebben natuurlijk een idee en een betekenis meegekregen, erin gelegd door mij en door publiek, maar zodra het kunstwerk zijn werk gedaan heeft, kan ik niet ontkennen dat er heel wat materiaal betekenisloos achterblijft.
Met de waarde is het gedaan als het kunstwerk is uitgewerkt.
En hoe kom ik er dan weer vanaf??
Ik heb ook nogal een hoeveelheid spullen.
Zo’n grote hoeveelheid zelfs dat ik op een zeker moment bedacht dat ik een soort spullen bibliotheek moest gaan aanleggen, voor in mijn atelier.
Omdat het eigenlijk niet meer te doen was om achter en onder al die dingen nog te zien wat voor een materiaal ik allemaal had.
Bijvoorbeeld 20 zwembanden, of een enorme bos stropdassen, een verzameling brillen… en ga zo maar door.
Om maar niet te spreken over wat er allemaal uit mijn huis kwam toen mijn kinderen wat ouder werden. Weggeef kadootjes gekregen op verjaardagen, kleine prijsjes, spaardingen van supermarkten, schoenkadootjes, stuiterballen, waarom bestaat het? En waarom slepen we zomaar allerlei spulletje ons huis in waar we enige tijd later weer vanaf willen? Hadden we dat niet direct kunnen bedenken dat het maar weinig betekenis had? Als we nu stoppen met ooit nog van dat soort dingen te produceren kunnen we nog 100 jaar voort met de hoeveelheid die er nu al is, en dan worden ze ook steeds bijzonderder. Toen ik zo bezig was met die spullen bibliotheek, je kunt je er misschien iets voorstellen, je legt allerlei dingen per categorie op een rij en dan maak je een foto. In elk geval ik kwam ook nogal wat dingen tegen die in geen enkele categorie paste bijvoorbeeld een papieren paard.
En dat paard daar moet ik nog even wat over vertellen,

Ik was een poosje geleden in Vietnam. Daar maken en verkopen ze allerlei spullen gemaakt van papier die bedoeld zijn om aan je overleden voorouders te geven. Ooit begon het met alleen geld om de entree voor de hemelpoort te betalen. Nep geld uiteraard. Maar al gauw kwamen er papieren overhemden, schoenen van papier, auto’s, en huizen en iphones en ga zo maar door.
Echt alles alles kon je aan je voorouders meegeven.
Je zou denken dat een van de voordelen van dood zijn is dat je niets meer met al die troep te maken hebt, maar nee in Vietnam gaat dat materiele leven gewoon door.
Om spullen naar gene zijde te krijgen maakt men een klein vuurtje en gooit daar dan de papieren versie in van wat je dan ook maar wil doorsturen. En daar hoort een klein ritueel bij.
Door de verbranding gaan de spullen naar de dimensie van de doden.
Een vriendin van mij uit Vietnam bracht voor mij een keer een glimmende roze paard van papier mee. Behoorlijk groot. Ze had er een extra koffer voor aangeschaft. Ik dacht dat het leuk was om net als de Vietnamezen het paardje bij het graf van mijn vader naar de andere wereld te sturen.
Totdat mijn dochter zei: en wat nou als het echt is? Als hij daar echt opeens met een paard zit waar hij voor moet zorgen?
Plotseling zag ik de schaal voor me waarop al die spullen niet alleen in deze wereld maar ook nog in andere werelden door mensen worden verspreid. Stel je voor dat het echt is? Al dat afval dat wij hier verbranden verschijnt in de wereld van de doden!

Oh nee!

Het categoriseren van al die spullen maakte dat ik een lichte paniek begon te ontwikkelen. Het was teveel! En hoe kon ik me nog op verantwoordde wijze van die spullen ontdoen? Tegenwoordig maak ik vooral kostuums. Geen kleding hoor, je kunt namelijk meestal niet kijken als je een kostuum aan trekt dat ik gemaakt heb. Het bedekt namelijk ook je gezicht. Voor een museum waar ik in opdracht een werk voor moest maken wilde ik behalve de gevraagde kostuums ook persé die enorme hoeveelheid spullen die ik had, gebruiken. Dat moest dan een soort bolvormig kostuum worden met al die spullen erop en eraan. Het zou dan zo groot worden dat als je het aantrok dat je ook niet meer vooruit kon komen. De last van je bezittingen zal ik maar zeggen.
In mijn hoofd had ik voor die verzamelbol een werktitel.
Rolliebollie moest het gaan heten.  Omdat het rond zou worden en omdat er wielen onder moesten als je er nog mee wilde kunnen lopen.
Maar een belangrijkere reden was omdat ik geleerd had dat ze in Namibië het woord rolliebollie gebruiken voor de mestkever. En ik zag zo voor me hoe die kever zo’n bol mest met zijn achterpootjes, voor (of is het achter) zich uit rolt. Ik dacht erover na of er nog een andere gelijkenis was tussen het mestballetje van de kever en mijn werk, behalve de ronde vorm en het  feit dat we allebei met een hoop shit lopen te slepen. Waarom verzameld een mestkever eigenlijk mest? Ik zocht het een en ander op over de mestkever. De kever eet de mest zo blijkt en is een belangrijke speler op het gebied van biodiversiteit. Behalve dat een kever per jaar ongeveer 100 kilo grond verzet, verspreidt zij ook heel veel zaden.

Misschien zou je kunnen zeggen dat een kunstenaar, en nog meer een reizende kunstenaar met cultuur hetzelfde doet? Daarnaast werd de mestkever door de Egyptenaren aanbeden als een heilig wezen omdat ze dachten dat de kever zichzelf keer op keer herschiep. De kever legt inderdaad een ei in een rolliebollie waaruit een nieuwe kever tevoorschijn kruipt.
De mestkever kreeg in de hyroglieven daarom de initialen XPR waarbij de X staat voor ontstaan, de P voor scheppen en de R voor transformeren. Ik eet misschien mijn spullen niet op maar ik heb ze toch wel nodig als voeding voor mijn ideeën. Ik transformeer spullen zou je kunnen zeggen 

Zo beschouwt vind ik de tekst op de tas eigenlijk een compliment.

Gelukkig ik ben een stront kever!

 

State of the art

Een half jaar nadat we zijn teruggekomen van onze buitenlandse producties en avonturen is het nog steeds aanpassen aan het Nederlandse leven.
Natuurlijk ben je onderweg altijd een uitzondering en daardoor gelden er veel minder regels voor een reiziger dan voor iemand die ergens blijvend gevestigd is. Hoeveel is er opeens mogelijk als iedereen weet dat je snel weer weg bent!
Terug in Nederland tekent het systeem, waaraan ook, of misschien zelfs, de kunstwereld is onderworpen, zich opeens haarscherp af. Er zijn buitengewoon veel regels. Bijvoorbeeld honden mogen hier niet zelf lopen, hoe raar lijkt dat als je een jaar in 8 landen bent geweest waar de honden zich vrij tussen de mensen door begeven.
Die regels zijn allemaal bedoeld om ons te beschermen en te verzorgen. We hebben heel veel rechten. Als er iets mis gaat dan komt er direct een nieuwe regel.
Mensen worden gezapig, maar ook mopperig, en klagerig. Want wat is er in dit keurig ingerichte leven nog voor onszelf in te brengen? Waar kunnen we nog heel erg ons best voor doen? Iedereen lijkt te zoeken naar zingeving. Waar doen we dit allemaal voor?
Kunst lijkt een rol te kunnen spelen in dit geheel, maar wat is die rol? Jeroen Boomgaard (Open 2006) zegt in een pleidooi voor de autonomie van de kunsten dat kunst in de samenleving de rol heeft van het geweten, van de bezinning en van de vertegenwoordiging van zaken die verloren lijken te gaan in een wereld die gericht is op functionaliteit en efficiëntie.
Maar daar ligt ook een valkuil. De overheid heeft dit ook goed in de gaten. Ze weet dat kunst op die manier gebruikt kan worden. En vraagt daarom dat de kunsten steeds nuttiger worden ingezet. Kunstenaars kunnen subsidies krijgen voor het oplossen van problemen rond eenzaamheid bijvoorbeeld, of voor innovatieve bedenksels die we vervolgens ergens heel praktisch op kunnen toepassen.
Maar daarmee verliest de kunst wel haar autonomie. Vrije richtingen bestaan bijna niet meer op de kunstacademies. Het ontdoen van de autonome status van de kunst heft daarmee ook de kracht op die kunst heeft. Ze wordt afhankelijk gemaakt en kan dus ook worden aangesproken op een vermeend falen. Nuttige kunst kan daarmee niet meer functioneren als geweten. In een samenleving die het grootste deel van haar waarden lijkt te hebben opgeofferd voor een onbelemmerde voortgang van de markt zou juist de autonomie van de kunsten een alternatief kunnen bieden. (Open 2006)

Na meerdere bezoeken te hebben gebracht aan de Nederlandse ambassades in de verschillende landen waar we geweest zijn, wordt het nog duidelijker hoezeer Nederland gericht is op de markt, een dominante spil die zelf nooit ter discussie staat.
De kunsten moeten nuttig zijn voor de samenleving! Dat is de tendens. Als het niet heel veel geld oplevert, of een buitengewone status, dan is de Nederlands kunst in het buitenland voor de overheid geen kostenpost.
De Nederlandse ambassades zitten in Afrika altijd in het kleinste pandje, het liefst gedeeld met Europa ofzo, want op dat continent, daar valt niets (meer) voor ze te halen.
Je kunt er wel subsidie krijgen voor het opzetten van een lucratieve bier factorij, maar voor kunst en cultuur is geen geld. Want, waarom zou je in andermans samenleving investeren als je er niets voor terug krijgt?
Tsja… ik weet het antwoord niet, maar de Fransen, de Belgen, de Noren en de Zweden doen het wel.

Hier weer aangekomen, blijkt er net in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken, een onderzoek te zijn gedaan naar werkregulering. Hans Borstlap, hoofd van de onderzoekscommissie, concludeert dat er te veel zzp-ers zijn in Nederland die eigenlijk best in dienst kunnen.
Ik herinner me nog van een poosje geleden dat Jet Bussemaker vond dat kunstenaars een ‘normaal’ loon moesten krijgen.
Jaaa!! riepen alle kunstenaars. Niet beseffende dat er eigenlijk gezegd werd: “Er is weer minder subsidie voor de kunsten en de kunsten moeten nog meer ingezet worden voor het algemeen nut. Want voor nut willen we betalen maar voor kunst niet.” Werkt dit kunsten systeem dan nog wel?

In elk geval, nu heeft die commissie Werkregulering van Hans Borstlap voorgesteld dat alle zzp-ers in dienst moeten, tenzij…
Dat betekent dat ook alle kunstenaars en dansers en theatermakers en allerlei andere makers, verplicht worden om aan tonen dat ze niet in dienst kunnen of willen, of dat er niemand is die hen kan/wil inhuren.

Ik bedacht me dat ik eigenlijk best in dienst wil. Zeker als ik het geweldige werk dat ik nu toch al doe mag blijven doen, dan doe ik dat graag in dienst. Bij wie zal ik eens in dienst gaan?
De overheid wil ook dúidelijk wat van mij (ik word bestookt met brieven van allerlei overheidsinstellingen, jullie ook?) Misschien moet ik gewoon bij de staat solliciteren? Ik doe eigenlijk al precies wat ze van mij willen, alleen doe ik het nu voor meestal bijna niks, dus ik zie het best zitten om datzelfde werk voor geld te doen.

Hieronder lees je mijn sollicitatiebrief integraal:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap                                12 februari 2020
t.a.v. Ingrid van Engelshoven, minister
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
 
 
Betreft: Open sollicitatie
Bijlagen: cv en portfolio
 
 
Beste mevrouw Engelshoven,
 
 
Hierbij wil ik graag solliciteren op een vaste baan als kunstenaar in dienst van de staat. Aanleiding hiervoor is de presentatie van het eindrapport van de commissie ‘Regulering van Werk’.
 
Ik ben zeer gemotiveerd om door te gaan met mijn activiteiten en beroepsuitoefening als professioneel kunstenaar. De afgelopen jaren heb ik dit met veel plezier en succes gedaan. Met mijn werk inspireer ik mensen, en lever ik een passende bijdrage aan een gezonde reflectie op de maatschappij en de samenleving. De reacties op mijn werk bevestigen mij hierin, en ik ervaar dat velen deze zienswijze met mij delen.
 
Maar het verkrijgen van een eerlijke vergoeding voor mijn werk als kunstenaar is in toenemende mate een moeizaam proces, dat bovendien erg afleidt van waar ik goed in ben en wat ik graag doe, namelijk het maken van kunst. In toenemende mate blijkt dat overheidsgelden die beschikbaar gemaakt worden voor het maken van kunst al uitgeput zijn als kwartiermakers, cultuur-makelaars, beleidsadviseurs en andere organisatorische elementen klaar zijn met hun werk. Het daadwerkelijk produceren van kunst, en het leveren van de dientengevolge waarde aan de samenleving, wordt hierdoor in ernstige mate beperkt.
 
In de uitingen die ik las over het eindrapport van de commissie ‘Regulering van Werk’ zie ik een mogelijkheid om hierin op pragmatische wijze verbetering aan te brengen. Aangezien de resultaten van mijn werkzaamheden met name toegevoegde waarde leveren voor de Nederlandse samenleving, zou ik graag bij u willen solliciteren als uitvoerend kunstenaar. Voor een vast dienstverband als kunstenaar lijkt mij dit de meest voor de hand liggende werkgever-werknemer relatie. Omdat er geen vacatures op dit gebied beschikbaar zijn, zou ik graag – samen met u – hier op creatieve en vernieuwende wijze invulling aan willen geven. Vandaar deze open sollicitatie.
 
Mijn voorstel is dat ik direct aan u rapporteer, waarbij frequentie en inhoud geheel in onderling overleg bepaald kunnen worden. Als wederdienst voor een vaste vergoeding, die als uitgangspunt wellicht niet meer hoeft te bedragen dan het wettelijk minimumloon (ontegenzeggelijk vele malen minder dan de gangbare inhuurtarieven extern personeel bij de overheid), zal ik mijn activiteiten als kunstenaar kunnen voortzetten, en een bijdrage kunnen blijven leveren aan depolarisatie, inspiratie, reflectief vermogen, etc.
 
Voor een overzicht van mijn recente werk verwijs ik u graag mijn website, www.maakfabriek.org
 
Mijn sollicitatie sluit overigens ook aan bij een eerdere oproep van mevrouw Jet Bussemaker, voorheen minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die bepleitte dat kunstenaars een redelijke vergoeding zouden moeten krijgen voor hun werk.
 
Ik zou graag door u uitgenodigd worden om e.e.a. mondeling toe te lichten, en de mogelijkheden en vorm van een eventuele arbeidsovereenkomst met u te bespreken.
 
Alvast bedankt voor uw reactie,
Met vriendelijke groet,
 
 
Dienke Groenhout

Ik ben benieuwd naar het antwoord…
Wordt vervolgd!

 

Art parasite

Research for ArtEZ Art Academy

………….Art, what is it?
Is it an alternative? A surprise? A political choice? Disturbance?
In the Netherlands, so much context is created for art, that you already know what you can expect. The stage, the frame, the gallery, the museum, and the hierarchy between them, even streetart has become a standard presentation mode.
Tell me when was the last time you where captured, touched or overwhelmed by an art work without knowing how and when or where it came to you?
Without having to reflect on it, or think it through. Without being influenced by others first, but in a way that Martin Heideggerdiscribes as: “…in this way that the art work immediately revealed itself in all its splendour and severity” ?
How can art still be all those things as we like to experience it at best: surprising, disturbing, setting us aside, the alternative for the step-by-step-plan that our life is supposed to be. Our regular life in which we all created our own hierachy of priorities that we believe in. Even the arts have become a subject to its own discourse on which they depend. Is art supposed to be autonomous? How? Can it be a private entity that moves independently…………..?

 

This text is a small part of the research proposal:

How can we use art and art education as an alternative for the leading views on what society needs, repectively as an alternative for education that is based on measurability and control.

The research involves two major case studies.
Case one is called ‘The making of’ and it involves a module about art and free space in which students of 14 to 15 years old, try to follow their own creative process comparable to one that an artist experiences during the making of an artwork: receiving as little instructions as possible.

The second case is the project ‘Art parasite’. Makefactory is developing this together with artist Gigja Reynisdottir. In this case we will research how much or how little context an artwork needs to be understood, and how we can get around the ruling system and still be understood as art. In this case we are designing a mobile artwork that moves around everywhere like an autonomous entity, outside the context. We will travel to all the ‘must-see’ art biënnales uninvitedly and consult the public.
is

   

Vrije Ruimte

Vrije ruimte is de naam van het onderzoek dat de Maakfabriek deed voor de Master Kunsteducatie van ArtEZ.

Zoals in de post ‘Art Parasite’ al stond aangekondigd, is het eerste deel de casus ‘The Making Of’ nu afgerond en daarmee kreeg Maakfabriek oprichter Dienke Groenhout de Mastertitel.

Hieronder vind je het voorwoord van het essay/onderzoek.
En je kunt de pdf met de gehele tekst downloaden, door hier te klikken.

“Kunst hebben wij opdat wij niet aan de waarheid te gronde hoeven gaan”
Friedrich Nietzsche (Nietzsche, 1966) (Oosterling, 2014)

Voorwoord

Mijn onderzoek gaat over de vraag of en hoe we kunst kunnen gebruiken als een alternatief.
Wat wordt er bedoeld met een alternatief? Een alternatief waarvoor?
De wereld lijkt soms al helemaal klaar. We worden geboren, we gaan naar het kinderdagverblijf, naar school 16 jaar lang, we gaan werken of studeren en we betalen onze belasting. We doen mee aan de nette inrichting die we voor de samenleving met elkaar gemaakt hebben.
Soms lijkt die ‘inrichting’ zoveel regels te kennen, afgesproken regels, maar ook niet afgesproken regels, die stilzwijgend bestaan, dat al die regels en afspraken samen een systeem met een eigen leven lijken te worden.
Maar is er nog iets anders mogelijk? Kunnen we een andere inrichting bedenken voor ons leven? Een nomadisch bestaan, een geldloos bestaan, een bestaan buiten het systeem om?
Want wat te doen als de samenleving je niet goed past, als je haar niet begrijpt? Kunnen we op zo’n manier omgaan met het systeem dat we een eigen vrije wereld kunnen creëren zonder het systeem geweld aan te doen?
De vooronderstelling in dit onderzoek is dat we kunst daarvoor kunnen gebruiken. Dat kunst ons kan helpen een eigen vrije wereld te maken, waar de regels van de samenleving niet gelden. Maar hoe?
Michel Foucault pleitte ervoor dat iedereen van zijn leven een kunstwerk zou maken en zich zou ontworstelen aan ‘normalisering’ en zichzelf opnieuw zou uitvinden in een ‘vrijheidspraktijk’ (Oosterling, 2014).

Het onderzoek is een persoonlijke zoektocht geworden, die je kunt gebruiken ter inspiratie.